Geadopteerd, en dan?
De aanleiding tot dit boek
De eerste contouren van dit boek ontstonden na het zien van een uitzending van Spoorloos.
Daarin werd na een eindeloze zoektocht door steegjes, woest berglandschap en een
onherbergzaam gebied de moeder van de ‘zoeker’ gevonden.
Blijdschap en tranen en iedereen leek gelukkig. Maar het cultuurverschil tussen
de moeder en haar afgestane kind bleek groot te zijn. Een cultuurclash tussen het
rijke westen en het arme zuiden. Hoe zou het verder gaan met dat contact, vroeg
ik me af. Blijft het bij deze ene ontmoeting of wordt het contact verdiept?
Zo ontstond het idee voor een boek met de werktitel ‘Vijf jaar na Spoorloos’. Ik
startte met de verwachting dat de meeste geadopteerden wel zouden gaan zoeken naar
hun biologische ouders. Dat bleek een misvatting. Ook uit het promotieonderzoek
van Wendy Tieman 1) blijkt dat maar een derde van
de geadopteerden gaat zoeken. Jurrijn, die in dit boek zijn verhaal doet, behoort
dus tot de meerderheid van de geadopteerden, maar in dit boek is hij in de minderheid.
Hij geeft aan absoluut geen behoefte te hebben om te weten wie zijn biologische
ouders zijn, maar heeft tijdens zijn reis naar zijn geboorteland wel contact gezocht
met het kindertehuis waar hij zijn eerste levensmaanden verbleven heeft. Toch bleef
mijn werktitel: ‘Vijf jaar na Spoorloos’.
Ik ben voor dit boek gaan zoeken naar volwassen geadopteerden die contact hebben
gezocht met de biologische familie. Met de vraag in mijn achterhoofd: hoe gaat het
verder na het eerste contact tussen (meestal) de biologische moeder en haar kind?
Na die verhalen wilde ik ook graag horen hoe het voor de adoptieouders zou zijn
als hun kind contact zoekt met de biologische familie. Is er angst dat je kind meer
trekt naar de biologische familie? Dat bleek bij de ouders die ik gesproken heb
niet het geval. Zij stimuleerden dit contact juist. Wat me wel opviel was dat de
buitenlands geadopteerden die ik gesproken de meeste steun van hun adoptieouders
hadden bij het zoeken naar de biologische familie. Dat was anders bij de binnenlands
geadopteerden. Deze ouders hebben het juist niet zo gestimuleerd. De binnenlands
geadopteerden zijn zelf op zoek gegaan en in hun verhalen speelde loyaliteit een
grote rol. Zou het zo zijn dat het voor de adoptieouders van binnenlands geadopteerden
moeilijker is omdat er geen cultuur- en taalbarrière is tussen moeder en kind? Dat
is duidelijk bij de buitenlands geadopteerden wel het geval en maakt dat het wellicht
voor de adoptieouders minder bedreigend?
Het was mooi om te horen dat de geadopteerden die inmiddels contact hebben met de
biologische familie de adoptieouders meer zijn waarderen. Vaak vinden ze het ook
belangrijk dat hun adoptieouders hun biologische familie een keer ontmoet. Deze
ontmoetingen zijn dan ook heel bijzonder en mooi.
Bij de binnenlands geadopteerden is dat niet gebeurd. Je ziet daar juist een afstand
tussen biologische familie en adoptiefamilie. In de verhalen van de twee afstandsmoeders
die ik gesproken heb, komt dat ook goed naar voren. Er is vrijwel geen contact tussen
de beide families en er wordt ook niet gesproken over de adoptie. Deze geadopteerden
hebben moeite met de loyaliteit naar beide moeders. Wellicht toch te dichtbij?
Uit sommige verhalen blijkt dat wat de adoptieouders te horen kregen niet altijd
de waarheid hoeft te zijn. Dat is voor alle partijen een heftige ervaring. Vooral
voor de geadopteerde die daardoor de start van zijn/haar levensverhaal moet herschrijven.
Voor de adoptieouders is het ingrijpend om te horen dat het verhaal dat zij gehoord
hebben niet klopte.
Dit alles pleit toch wel voor open adoptie, waar prof. dr. Femmie Juffer een groot
voorstander van is. Er blijft zo altijd een lijntje tussen de afstandsmoeder, adoptieouders
en het kind. Als het kind daaraan toe is, kan het zelf contact zoeken en daarvoor
hoeven dan geen ingewikkelde (en vaak ook dure) reizen gemaakt te worden. Het is
voor alle drie de partijen van meet af aan duidelijk dat er een afstandsmoeder en
een adoptiemoeder is. Beiden zijn belangrijk en beiden kunnen naast elkaar bestaan.
Het kind dat afgestaan en geadopteerd is, hoeft niet te worstelen met de loyaliteit,
want er is altijd (hoe summier ook) contact met de afstandsmoeder.
Er is geen adoptiekind zonder een afstandsmoeder. Wellicht zijn dat de moeilijkste
verhalen om te horen en te lezen. Voor mij waren dat heftige interviews. Zelf werd
ik op jonge leeftijd moeder en ik ben gelukkig nooit gedwongen geweest mijn kind
af te staan. Maar was ik eerder geboren en ook nog in een streng confessionele omgeving
opgegroeid dan had ik ook een afstandsmoeder kunnen zijn. De twee verhalen in het
boek van afstandsmoeders maken duidelijk hoe zwaar het is om je kind af te moeten
staan en niet te weten hoe het gaat met je kind. Dan is er eindelijk contact en
blijkt het niet zo te gaan als je diep in je hart gehoopt had. Ieder heeft een rugzak
en die maak je niet zomaar leeg.
Tot slot wil ik alle mensen bedanken die hebben meegewerkt aan dit boek. Ik dank
hen voor het vertrouwen dat zij mij hebben gegeven en dat ze bereid waren om hun
verhaal ‘wereldkundig’ te maken. Bij een paar verhalen lukte dat niet. Na een eerste
gesprek of na het lezen van het verhaal kwamen er zoveel emoties los dat daar eerst
iets mee gedaan moest worden voor ze ooit hun verhaal in een boek wilden zien. Maar
ik ga ervan uit dat het vertellen van hun verhaal en de emotie die daarbij kwam
kijken deze mensen een zetje in de rug heeft gegeven om stappen te zetten om hun
adoptie een goede plek te geven in hun leven.
1) Onderzoekster Wendy Tieman promoveerde 21 juni
2006 op haar proefschrift Psychische gezondheid van jongvolwassenen interlandelijk
geadopteerden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Een groep van ruim 2.000 interlandelijk
geadopteerden die in 1986 tussen de 10 en 15 jaar oud waren, werd over een periode
van 14 jaar door de onderzoekers gevolgd - van adolescentie tot in de volwassenheid.
naar boven
|